Dutch/Quiz/Cycle2

Final test of the Beginner Level

Are you ready to move on to the Intermediate Level, you think? Well, here is a quiz to prove that to yourself. Set a goal and be terribly honest with yourself. There are a few tricky ones!

First fill in all the answers, then push the button at the bottom. If the result is not what you hoped for, it may give you a clue as to what parts you need to revisit before you move on. Remember: kids love to play "again!" It is their secret weapon.

Quiz

The idea is to tick off / fill in all the appropriate responses of all the questions and then finally to push the button on the bottom to see how well you have done. Good luck!

	to turn
	to bake
	to wish
	to know

ei

kikker

schiereiland

abrikoos

:blazen

:roven

:passen

:zijn

graag	perzik	gebouw	bestemming	dronken
					peach
					drunk
					building
					gladly
					destination

The ferry departed on time. - De

vertrok op tijd

The banana with ice cream tasted really well. - De

met ijs

erg lekker.

It stopped raining. - Het hield op met

He wrote with it. - Hij schreef

With whom were you talking? -

zat jij te praten?

That lies underneath something. - Dat ligt

Hij had een poes op schoot. - He had a

Het klonk als een orgelpijp. -

Soms is de vreugde gemengd met droefenis - Sometimes joy is

[lopen]: Hij naar huis. - Hij is

[viegen]: Hij in zijn leven veel - Hij heeft

[eten]: Ze een lekker ijsje - Ze hebben

Hij

gisteren naar huis gegaan.

Jullie

een brief geschreven.

Het ijs

gesmolten.

99 + 2 = 101 ==>

plus

is

3 x 51 = 153 ==>

maal

is

321 - 80 = 241 ==>

min

is

	half past three
	three and a half
	half past four
	half an ear

dit	deze
		huis
		schilderij
		antwoord

vergaderen	trekken	zinken	verliezen	sluiten
					to meet, hold a meeting
					to sink
					to pull, to draw
					to close
					to lose

	gebegind
	begind
	begint
	begonnen
	begennen

	gereist
	gereizd
	gerezen
	gereisd
	gerozen

	gerozen
	gerezen
	gerijst
	gerijsd
	gerijzt

It is not far, it is close by -- Het is

, het is

Is he a merchant or a gang member? -- Is hij

of

?

I'm sorry! --

!

Please! --

!

	separeerd
	gesepareerd
	separeert
	gesepareert
	geseparoren

tafel

olijf

emailtje

raamkozijn

	I feel sorry for you
	Who goes with you?
	How are you doing?
	Excuse me please!

	een biertje
	een glaasje bier
	wijn
	bier
	water

drankjes	fruit	gebouwen
			citroen
			limonade
			station
			bosbes
			huis

Zag jij die tulpen?

Jullie zijn naar huis gefietst.

Hij gaf hun een boek.

Was je dronken?

Ik kwam op de motor naar school.

Zij hebben een kanaal gegraven.

de	het
		ei
		kanaal
		school
		eiland

We have a red car, not a blue one --

Mr. Standish, is this your car or his? --

?

I am hungry and I want a pancake! --

!

Hij heeft een mooi huis. --

Ben jij een leraar? --

?

Het schoolbord is leeg --

Hij klimt op de tafel --

Zij lacht vriendelijk --

Wanneer gaat hij naar school? --

?

waarlangs	voorlopig	vliegtuig	gevochten	sprong	peuter
						fought
						along which
						preliminary, provisional
						airplane
						toddler
						jump

	sloot
	strand
	sluis
	sloop
	polder

	pont
	bril
	pad
	brug
	bruid

	what time is it?
	how are you doing?
	you're welcome
	please excuse me

	slang
	kruid
	kind
	kikker
	leeuw
	uiterwaarde

In Dutch:

In English

This article is issued from Wikibooks. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.